Maandelijks archief: maart 2017

Vermeer in Tijden van Oorlog

“Alles van waarde
is weerloos”
Lucebert


Vermeer maakte tijdens zijn – naar huidige maatstaven – relatief korte leven
(1632-1675, 43 jaar) meerdere oorlogen mee in het Holland van de Gouden
Eeuw.
Van 1618 tot 1648: laatste deel van de Tachtigjarige Oorlog met Spanje voor
een eigen, onafhankelijke republiek.
Van 1652-1654; van 1665-1667; van 1672-1674: drie oorlogen met Engeland.
1672: “Rampjaar”: bijna gelijktijdig drie oorlogen met Frankrijk, Engeland,
Münster en Keulen.

Bij de Gouden Eeuw denken we het liefst aan de delicate, lieflijke,
elegante, verstilde schoonheid en rijkdom in de schilderijen van Vermeer
en zijn tijdgenoten. Zoals de Dentellière in het Louvre in Parijs.

Maar de lijken van de gebroeders De Witt, als varkens in een slachthuis
ondersteboven aan een ladder opgehangen, gelyncht tijdens een volksoproer;
ook dát is “onze Gouden Eeuw”, vol oorlogen en gruwelijke wreedheden.
Spinoza noemde de daders “Ultimi Barbarorum”.

De Brits-Joodse historicus Simon Schama schreef over dat dubbele gevoel
over de Gouden Eeuw een briljant boek: “Overvloed en Onbehagen”
(“Embarrassment of Riches”).

Vermeer heeft zelf de verschrikkingen van de ontploffing van het Kruyt-
huys in 1654 meegemaakt, waarbij honderden burgers omkwamen of voor het
leven verminkt werden. Arnold Bon wijdde een strofe aan Vermeer, die
“als een feniks herrees” uit de as van die verwoesting, in een gedicht
over deze ramp, waarin ook de vermaarde schilder Fabritius omkwam.
Dit gedicht werd gepubliceerd in het boek “Beschryving der Stadt Delft”
van Dirck van Bleyswijck uit 1667.

Soo doov’ dan desen Phenix t’onzer schade
In ’t midden en in ’t beste van zyn swier,
Maar weer gelukkig rees’ er uyt zyn vier
VERMEER, die meesterlyck betrad zyn pade.

Deze “Delftse Donderslag” moet een zwaar traumatische ervaring geweest
zijn voor Vermeer, die Fabritius zeker persoonlijk gekend moet hebben.
Je zou Vermeer’s schilderkunst inderdaad kunnen zien als een feniks
van schoonheid, die herrijst uit het vuur van deze verwoesting. Alles
wat ons confronteert met de verschrikkingen van oorlog, geweld, vermin-
king en dood, is geheel uit zijn schilderijen verbannen. Vermeer is
een kunstenaar, die de troost van de schoonheid wil bieden, juist ook
voor zichzelf: licht, liefde en stilte.

Er zit een onderhuidse intensiteit in zijn serene en verstilde beelden,
die je doet voelen dat zijn ogen ook de absolute tegenpool ervan hebben
gezien.
De oorlogen in het Rampjaar 1672 zouden Vermeer aan de rand van de
afgrond brengen door de erop volgende zware economische crisis en
uiteindelijk mede tot zijn dood leiden.


Gestolen Vermeers

Ook zijn Vermeer-schilderijen verscheidene malen “slachtoffer” geweest van
diefstal.
De Liefdesbrief werd uit een tentoonstelling over Hollandse Meesters
in Brussel gestolen door Tijl van Limburg in 1971 en zo zwaar beschadigd
teruggevonden, dat een langdurige en moeizame restauratie noodzakelijk
was.
De Dublin-Vermeer werd in 1974 zelfs twee keer door de IRA en criminelen
voor losgeld ontvreemd, maar toch weer vrij gekregen, zonder grote schade
aan het schilderij.
Ook de Gitaarspeelster uit Kenwood House werd in 1974 gestolen en weer
in goede staat teruggevonden.

Triest dieptepunt is de diefstal van Het Concert uit het Isabella Stewart
Gardner Museum in Boston door criminelen in 1990. Inmiddels ruim 25 jaar
geleden, waarbij het schilderij met een mes uit zijn lijst werd gesneden.
Tot op de dag van vandaag is het schilderij nog steeds spoorloos en is het
nog maar zeer de vraag of het nog ooit in gave toestand tevoorschijn zal
komen, ook al is een dergelijk beroemd schilderij in principe onverkoopbaar.
“Alles van waarde is weerloos”, dichtte Lucebert. “Tegen de domheid strijdt
zelfs God vergeefs”, schreef Schiller.
Het museum heeft de lege lijsten van de gestolen schilderijen op zaal laten
hangen als stille getuigen van deze brute kunstroof.

Vermeer en Hitler.

Hitler was als “gemankeerde kunstschilder” een bewonderaar van Vermeer.
“De Schilderconst” hing jarenlang boven Hitler’s bureau in zijn hoofdkwar-
tier in Berchtesgaden. Na de oorlog wisten de “Monuments Men” van de
geallieerden oa. de “Schilderconst” en de “Astronoom” van Vermeer, samen
met vele andere beroemde kunstschatten, uit de zoutmijn van Altaussee in
Duitsland uit handen van de Nazi’s te redden. In 2014 verscheen er een
Hollywood-film over deze Monuments Men, geregisseerd door George Clooney.

Dit slot-citaat in het Vermeer-boek uit 1940 van de Britse schrijver
Thomas Bodkin laat iets voelen van de intense inwerking van troost,
die uit kan gaan van de schoonheid in Vermeer’s schilderijen, juist
wanneer men zich geconfronteerd ziet met de verschrikkingen van de
Tweede Wereldoorlog:

“Above all, we praise Vermeer for his power to bring us into intimate
contact with his own placid and lovely disposition. He calls us gently
outside the stress and vexations of commonplace existence to share a
quiet joy in visual beauty. He brings us, under his mantle, into a world
withdrawn from trouble, where peace and light, those two great gifts of
God which wise men always long for, may be found without limit”
Birmingham, october 1940.

Een gevoel dat treffend wordt verbeeld door deze beroemde foto van
Richard Peter in de troostende figuur “Allegorie van de Goedheid”
van beeldhouwer August Streitmüller, uitkijkend vanaf de Rathausturm
over het verwoeste Dresden, na het meedogenloze oorlogsbombardement
met brandbommen in 1945, een van de meest controversiële acties van
de gealliëerden tijdens WO II.

“Alleen schoonheid
kan de wereld redden”
Fjodor Dostojewski

De trailer van de film “Monuments Men” is hier te zien op You Tube:

“Reis door mijn Kamer” – De Maistre en Vermeer

Boek “Voyage autour de ma Chambre”, Xavier de Maistre, 1794.

“Tout le malheur des hommes
vient d’une seule chose,
qui est de ne savoir pas
demeurer en repos,
dans une chambre.”
Blaise Pascal

“Voyage autour de ma Chambre”

Toen Xavier de Maistre (1763-1852) na een verboden duel zes weken
huisarrest kreeg, nam hij die gelegenheid te baat om een reis door
zijn kamer te maken.
Zijn bevindingen legde hij elke dag vast in een afwisselend en
boeiend “reisverslag” van tweeënveertig hoofdstukken.

Na de beschrijving van de vele voordelen van zijn manier van reizen
maakt de jonge graaf de lezer op onderhoudende wijze deelgenoot van
vreugdevolle én melancholieke herinneringen, gevoelens en fantasieën
die bij hem worden opgeroepen door voorwerpen die hij op zijn weg
tegenkomt: een portret, een brief, een verdroogde roos, zijn bed.
Ook meer filosofisch getinte onderwerpen passeren de revue, zoals de
Maistres geestige uiteenzetting dat de mens een tweeledig wezen is,
bestaande uit een geest en een beest. In zijn leunstoel voor de open
haard mijmert hij over vrijheid, de liefde, de teloorgang van jeugd-
illusies en vriendschappen, en de vooruitgang van de wetenschap.

Evenzo zou Vermeer’s oeuvre van interieurstukken opgevat kunnen
worden als een “Reis door mijn Kamer” en kunnen zelfs diens enige
twee buitentaferelen – Gezicht op Delft en Het Straatje – als een
“Uitzicht vanuit mijn Raam” beschouwd worden. Het “reisdoel” van
Vermeer bevond zich bijna uitsluitend binnen in zijn atelier:
steeds keren dezelfde vertrouwde elementen in zijn kamer terug:
de bolpoottafel, de stoelen met leeuwenkopjes, het gele jakje met
hermelijn, de landkaarten, de tegelvloer, het glas-in-loodraam
links, etc. Een brief, een weegschaal, een globe, een kan melk
krijgen krijgen in deze “Reis door mijn Kamer” van Vermeer een
intense uitstraling en zeggenskracht, waarin levenloze dingen
bijna tot levende personages worden.

Waar de meeste kunstschilders van zijn generatie toch minstens één
grote Italië-reis maakten, maakte Vermeer zijn artistieke reis in
steeds dezelfde hoek van zijn Delftse atelier, thuis. Opvallend
overigens is, dat juist de “Grote Drie” van de Hollandse schilderkunst
uit de Gouden Eeuw nooit een grote buitenlandse reis hebben ondernomen:
Rembrandt bleef in Amsterdam, Hals in Haarlem en Vermeer in Delft.
De hele wereld kwam echter naar hen toe in dat gouden tijdperk, via de
schepen van de machtige zeevloot van de Republiek, die over alle
wereldzeeën uitzeilden. Vermeer kende de verre landen uitsluitend via
de landkaarten van Blaeu en Visscher in zijn eigen binnenkamer.

Was het verblijf van De Maistre in zijn binnenkamer gedwongen vanwege
zijn huisarrest, Vermeer had een groot gezin van 11 kinderen als
“handenbindertjes”.
Reizen was een kostbare luxe, die Vermeer zich eenvoudig niet kon
veroorloven. Het is verbazingwekkend hoe Vermeer tot zo’n intense
verstilling in zijn schilderijen kon komen – in wat toch een overvolle
omgeving van drukte en lawaai geweest moet zijn.

Ook andere meesters als Rembrandt, Gerard Dou en Vermeer’s Delftse
stadgenoot Cornelis de Man wijden schilderijen aan geleerden in hun
binnenkamer.

De beroemde Rembrandt-ets “Dr. Faustus” doet een beetje denken aan
Vermeer’s “Geograaf” uit Frankfurt.

Ook voel ik wel verwantschap met de schrijver Redmond O’Hanlon die
bij voorkeur in zijn studeerkamer tussen zijn boeken de grote
ontdekkingsreizigers uit de 18e en 19e eeuw als Cook, Burton,
Livingstone en Speke achterna reist, met dit verschil:
om vervolgens daadwerkelijk die reizen na te gaan maken met een
koffer vol boeken.

Of Boudewijn Büch, die leefde in twee biotopen: zijn huisbibliotheek
met zijn verzameling boeken en curiosa in een Amsterdams grachtenpand
en op reis naar de meest ver weg gelegen eilanden als Tristan da Cunha,
waar hij al sinds zijn jeugd van droomde. De grote held voor Büch was
de Duitse schrijver Johann Wolfgang von Goethe.
“Goethe is van mij” was zijn lijfspreuk…….

Het paradoxale is dat mijn eigen voorliefde voor Vermeer juist
ontstaan is tijdens een periode van vele buitenlandse omzwervingen.
De ene tegenpool trekt kennelijk vanzelf de andere aan.
Na mijn “Reiselust” leid ik momenteel een meer teruggetrokken bestaan
in mijn atelier en binnenkamer, temidden van boeken en schilderijen,
in de wereld van Vermeer……