Gezien in Museum Boijmans-Van Beuningen, Rotterdam in 2004:
tentoonstelling “Zinnen en Minnen – Schilders van het dagelijks leven in de
Zeventiende Eeuw”
“Bij Vermeer is het stil,
bijna geheimzinnig stil,
zoals een dove of slechthorende
de wereld ervaart:
in de stilte is er alleen nog het kijken”
Vermeer heeft Gerard ter Borch en Pieter de Hoogh persoonlijk gekend.
Gerard ter Borch was aanwezig bij het ondertekenen van een notariële akte,
twee dagen na Vermeer’s huwelijk met Catharina Bolnes, en Pieter de Hoogh
was lid van het Sint Lucas-gilde in Delft, waarvan Vermeer een paar keer
“hoofdman” was.
Wat hun beider invloed op het werk van Vermeer betreft, zou je kunnen zeggen
dat Vermeer het beste van ter Borch (een fenomenaal figuur-schilder) en De
Hoogh (het creëren van dieptewerking in een interieurstuk mbv perspectief) in
zijn eigen werk heeft verenigd. Kortom: het beste van twee werelden. Vermeer
was naast kunstschilder ook kunsthandelaar en was dus bekend met het werk
van zijn vakgenoten.
Ter Borch heeft sterke figuren, maar het was niet zijn forte om ze overtuigend
in een ruimte weer te geven. De Hoogh kon wel een overtuigende diepte-
werking in de ruimte construeren mbv perspectief, maar zijn figuren blijven
vaak wat stijf, onhandig en houterig.
Bij Vermeer valt alles samen in het klassieke ideaalbeeld, waar alle
genreschilders van het interieurstuk naar streefden. Vermeer was de juiste
man op de juiste plek op het juiste moment, aan het einde van het hoogtepunt
van de Hollandse schilderkunst van de 17e Eeuw. De top van pyramide, die
anderen vóór hem hadden opgebouwd.
In de vroege “Briefleester aan een Open Venster” uit Dresden lijkt Vermeer
het profiel van de jonge vrouw aan ter Borch te hebben ontleend.
In de “Staande Clavecimbelspeelster” uit Londen lijkt hij ter Borch’s
voorliefde voor het witte satijn in de rok van de vrouw te delen.
Ter Borch gold als de Meester van het Satijn.
Vermeer’s “Dame met Weegschaal” uit 1665 lijkt ontleend aan het voorbeeld
van de “Goudweegster” van Pieter de Hoogh uit 1658.
De “Liefdesbrief” van Vermeer uit het Rijksmuseum is als “Doorkijkje”
verwant aan de compositie van De Hoogh’s “Paar met Papegaai” uit 1675.
De wachtende man aan het raam bij De Hoogh doet denken aan de wachtende
dienstbode in de “Schrijvende Dame met Dienstbode” uit Dublin van Vermeer.
Het zou heel wel kunnen dat De Hoogh Vermeer inspireerde om zich meer
in het gebruik van perspectief en tegelvloeren te bekwamen, om meer
ruimtewerking in zijn interieur-schilderijen te krijgen. De tegelvloer in
Vermeer’s “Galante Aanbieding van een Glas Wijn” uit Braunschweig doet sterk
aan De Hoogh denken, maar oogt nog wat onzeker in de uitvoering.
Bij Pieter de Hoogh hou ik erg van de warme “Goudleer”-schilderijen uit zijn
Amsterdamse periode: “Interior with Figures” uit de Metropolitan Museum of Art
in New York en de “Goudweegster” uit de Gemäldegalerie in Berlijn.
Van ter Borch behoort de Briefschrijvende Dame uit het Haagse Mauritshuis
tot mijn favorieten, alsmede het Meisje voor de Spiegel in het Amsterdamse
Rijksmuseum en de Luitspelende Dame uit het Metropolitan in New york.
In de tentoonstelling “Zinnen en Minnen”, in 2004 in Museum Boijmans-
van Beuningen in Rotterdam, was mooi te zien hoe Vermeer een soort van
eindpunt/hoogtepunt vormt in de ontwikkelingslijn van zijn tijdgenoten
wat het interieur-genrestuk betreft. Het laat zich illustreren aan het
“geluid” dat de schilderijen van opeenvolgende meesters maken langs deze
tijdlijn. In het begin hoor je in de taveerne-taferelen van Adriaen van
Ostade als het ware het getier en gebral van de dronkelieden.
In de meer verfijnde interieurs als “Het Duet” van Frans van Mieris
klinken verderop meer gedempte clavecimbelmuziek en conversatie. Bij
Vermeer aangekomen is het net alsof het geluid ineens helemaal wegvalt:
bij Vermeer is het stil. Bijna geheimzinnig stil, zoals een dove of
slechthorende de wereld ervaart: in de stilte is er alleen nog het
kijken.
Lawrence Gowing, in zijn veelgeprezen monografie over Vermeer uit 1952,
verwoordt het aldus, wanneer hij over de Dentellière van Vermeer in het
Louvre spreekt:
“The achievement of Vermeer’s maturity
is complete.
It is not open to extension……
there is only one ‘Lacemaker’:
we cannot imagine another.
It is a complete and single definition.”
Lawrence Gowing
Een vergelijking tussen de kantklostertjes van Caspar Netscher en Vermeer
maakt meteen zichtbaar wat Gowing bedoelde.
Pieter Janssens Elinga is een wat minder bekende genreschilder, die zich
ook toelegde op perspectief-kijkkasten en geometrische vlakverdeling.
Zijn zonovergoten interieurs met zwart-wit tegelvloeren en dat voor hem
zo kenmerkende oranje-rood van de stoelbekleding zijn zijn “signature-
look”.